0%

Advies van de advocaat-generaal aan de Hoge Raad: beperk de Didam-regels

Op 24 mei jl.  heeft advocaat-generaal (AG) Snijders van de Hoge Raad zijn langverwachte conclusie in de bodemprocedure van de Didam-zaak uitgebracht.[1] In die conclusie adviseert de AG de Hoge Raad om in het uiteindelijke arrest de cassatieklachten gegrond te verklaren, en de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in de bodemzaak[2] te vernietigen. Hoewel het nog afwachten is of de Hoge Raad het advies van de AG overneemt, is het toch waardevol om een blik te werpen op de argumenten die de AG aanvoert ter onderbouwing van het advies.

De Didam-zaak

De Didam-zaak draait om de verkoop van het voormalige gemeentehuis binnen de voormalige gemeente Didam. De gemeente had besloten om dit gemeentehuis te verkopen aan Groenstaete. Die verkoop is ook tot stand gekomen, maar de levering heeft als gevolg van het Didam-arrest en het arrest van het Gerechtshof in deze bodemzaak (nog) niet plaatsgevonden. Didam Have c.s. eisen namelijk, aanvankelijk in het kort geding en nu in de bodemzaak, dat haar alsnog de kans wordt geboden om het perceel te verwerven.

In het kort geding oordeelde de Hoge Raad dat overheidsorganen bij de vervreemding van haar gronden iedereen die belangstelling voor die gronden heeft een gelijke kans moet geven om die gronden te verkrijgen.[3] Overheidsorganen moeten daarom volgens dit Didam-arrest vooraf regels vaststellen aan de hand waarvan zij beslissen aan wie zij de zaak verkoopt. Die regels moeten objectief, toetsbaar en redelijk zijn. Het voornemen tot verkoop en de regels die bepalen wie de zaak mag kopen, moeten worden gepubliceerd, zodat de procedure duidelijk is en daadwerkelijk gelijke kansen bestaan om de zaak te kopen.

In de bodemzaak heeft het Gerechtshof op basis van het Didam-arrest alsnog de vorderingen van Didam Have c.s. toegewezen. Tegen die uitspraak keren zich de onderhavige cassatieberoepen van de gemeente en Groenstaete.

Wanneer is er sprake van strijd met de Didam-regels?

Groenstaete voert in cassatie onder andere aan dat het Gerechtshof had moeten ingaan op het verweer van Groenstaete (en de gemeente) dat de gemeente een goede reden had om voor Groenstaete te kiezen, en dat daarom niet in strijd met de regels van het Didam-arrest is gehandeld.

De AG legt uit dat de regels uit het Didam-arrest berusten op het gelijkheidsbeginsel, en dat er géén strijd met het gelijkheidsbeginsel als een redelijke en objectieve rechtvaardiging bestaat voor een verschil in behandeling. Als de overheid een goede reden heeft om met een bepaalde gegadigde in zee te gaan, kan dat een redelijke en objectieve rechtvaardiging opleveren voor een verschil in behandeling ten opzichte van andere gegadigden. Aangenomen moet daarom worden dat de regels uit het Didam-arrest in dat geval niet gelden, ook al volgt dat niet zo expliciet uit het Didam-arrest.

De AG oordeelt dat deze cassatieklacht dient te slagen. Het Gerechtshof had volgens de AG in dit geval dan ook moeten onderzoeken of de gemeente voor de verkoop aan Groenstaete een goede reden had, zoals de gemeente en Groenstaete hebben aangevoerd.

Wat zijn de gevolgen van een schending van de Didam-regels?

De AG laat zich ook uit over de gevolgen voor een reeds gesloten overeenkomst, indien die in strijd met de regels uit het Didam-arrest tot stand is gekomen. In zowel de rechtspraak als de literatuur is uitgebreid gediscussieerd over de vraag of de niet-naleving van het Didam-arrest moet leiden tot nietigheid of vernietigbaarheid van die overeenkomsten. Ook wij schreven daar eerder een artikel over, waarin wij stelden dat vernietigbaarheid niet passend zou zijn.[4]

De AG bevestigt dat in zijn conclusie. De AG stelt dat in strijd handelen met algemene beginselen van behoorlijk bestuur – waaronder het gelijkheidsbeginsel - beoordeeld moet worden aan de hand van art. 3:40 lid 1 BW. Dat betekent dat een rechtshandeling – hier het sluiten van de overeenkomst – alleen nietig kan zijn als die handeling door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of de openbare orde. Omdat de regels uit het Didam-arrest volgens de AG alleen procedurele regels zijn, gaat het hier niet om regels die van zodanig fundamenteel maatschappelijk belang of gewicht zijn te achten dat strijd met de goede zeden en de openbare orde en dus nietigheid valt aan te nemen. Alleen als de overheid bij het sluiten van een overeenkomst bewust in strijd met de regels van het Didam-arrest heeft gehandeld, en zich daarbij schuldig maakt aan willekeur of favoritisme is er volgens de AG ruimte voor nietigheid.

Oftewel: in beginsel is een overeenkomst die in strijd met de regels van het Didam-arrest is gesloten niet ongeldig. Volgens de AG kan de overheid wegens de niet-naleving van die regels in beginsel uitsluitend aansprakelijk zijn voor de daardoor veroorzaakte schade. Ook op dit punt is de beslissing van het Gerechtshof daarom volgens de AG onjuist.

Reikwijdte van het Didam-arrest

De AG adviseert de Hoge Raad in zijn arrest ook nog om te verduidelijken op welke handelingen en goederen van de overheid de regels van het Didam-arrest van toepassing zijn en op welke wijzen gelijke kansen kunnen worden geboden bij de toepassing van die regels.

Voorlopige conclusie

Het advies van de AG zal voor vele gemeenten hoop op verbetering van de huidige situatie geven. Indien de Hoge Raad het advies namelijk volgt, zal het makkelijker worden om grond te vervreemden aan een gewenste contractpartij. Zolang gemeentes een goede reden hebben om voor die contractpartij te kiezen, en die reden ook goed kunnen onderbouwen, zal er geen sprake zijn van vervreemding in strijd met de regels van het Didam-arrest.


Voetnoten

[1] Conclusie AG Snijders, 24 mei 2024, ECLI:NL:PHR:2024:567
[2] Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 4 april 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:2796.
[3] Hoge Raad, 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778.
[4] Zie ook “Het Didam-arrest: de regels zijn duidelijk, de gevolgen van een inbreuk (nog) niet - De Advocaten van Van Riet (avvr.nl)