0%

Gepubliceerd op: 01 Oct 2014

Aangifte van faillissementsfraude door de curator

Aangifte van faillissementsfraude door de curator

Fraudefaillissementen komen helaas nog steeds (te) vaak voor. De schade die daarmee gepaard gaat, loopt aardig in de papieren en raakt vaak velen. De curator is in die gevallen de aangewezen persoon om de verantwoordelijke(n) daar op aan te spreken. Veelal is de boedel in fraudefaillissementen echter leeg en biedt c.q. bieden de verantwoordelijke(n) geen verhaal, zijn er te weinig aanknopingspunten of is het om andere redenen niet opportuun om een civiele procedure jegens de verantwoordelijke(n) te initiëren. Wat kan/moet de curator dan nog?

Taak curator

Allereerst de taak van de curator. De curator is – kort gezegd – belast met het beheer en de vereffening van de failliete boedel. Daarbij is van groot belang dat de curator in staat wordt gesteld om de volledige boekhouding van de gefailleerde onderneming te analyseren. Op die manier kan de curator een zo goed mogelijk beeld vormen van de vermogenspositie van de betreffende onderneming. Eventuele activa verkoopt de curator; de opbrengst wordt (met inachtneming van rechten van derden en de rangregeling) onder de schuldeisers verdeeld. Voorts dient de curator naar aanleiding van de administratie een zogeheten rechtmatigheidsonderzoek uit te voeren om te controleren of er (kort) vóór faillissementsdatum geen onregelmatigheden hebben plaatsgevonden.

Deugdelijke administratie

In artikel 2:10 en 3:15i van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’) is de administratieplicht verankerd. Op grond van deze artikelen is het bestuur van een rechtspersoon c.q. één ieder die een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent, verplicht een zodanige administratie te voeren, dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de gefailleerde onderneming kunnen worden gekend. Indien de onderneming failliet wordt verklaard, dient de volledige administratie aan de curator te worden overhandigd, zodat de curator het reilen en zeilen van de gefailleerde onderneming kan onderzoeken. Regelmatig komt het echter voor dat er in het geheel geen danwel slechts een (zeer) summiere administratie is gevoerd. Dit bemoeilijkt de curator in het uitvoeren van zijn taken. Immers, in dat geval kunnen de rechten en verplichtingen van de gefailleerde onderneming niet c.q. onvoldoende worden gekend en kan niet worden nagegaan of de gefailleerde onderneming (kort) vóór c.q. ten tijde van de faillietverklaring nog over bedrijfsmiddelen, voorraden, goodwill etc. beschikte die te gelde gemaakt (hadden) kunnen worden.

Enkele onregelmatigheden

Daarnaast komt het geregeld voor dat een ondernemer c.q. een bestuurder van een failliete vennootschap lasten (heeft) verdicht, baten niet (heeft) verantwoord en/of en goederen aan de boedel onttrekt c.q. heeft onttrokken. Dit is onrechtmatig en de gezamenlijke schuldeisers zijn hiervan de dupe. Zodra het faillissement is uitgesproken, dient de boedel te worden ‘verzegeld’. Het is vervolgens aan de curator om het eventueel aanwezige actief te gelde te maken, zodat het onder de schuldeisers verdeeld kan worden. Het moge voorts duidelijk zijn dat een ondernemer c.q. bestuurder zich in het zicht van een faillissement dient te onthouden van voornoemde handelingen, aangezien hij daarmee verschillende partijen dupeert.

Procederen geen optie? Doe aangifte van faillissementsfraude!

In bovengenoemde gevallen heeft de curator in beginsel een aantal unieke ‘gereedschappen’ – in de zin van artikel 42 e.v. van de Faillissementswet (‘Fw’), artikel 2:248 BW en artikel 6:162 BW – om de verantwoordelijke(n) voor hun handelen aansprakelijk te stellen. Zoals gezegd, is de boedel in fraudefaillissementen echter veelal leeg en is het opstarten van een civiele procedure op grond van één van voornoemde artikelen (om verscheidene redenen) vaak niet opportuun. Om de ondernemer c.q. bestuurder van de gefailleerde onderneming er toch niet ‘zomaar’ mee weg te laten komen, kan de curator strafrechtelijke aangifte jegens de betreffende persoon te doen. De curator heeft (mijns inziens) ook een maatschappelijke taak en verantwoordelijkheid. Ik spoor iedere curator dan ook aan om – in overleg met de behandelend rechter-commissaris – hiertoe over te gaan, mits daar uiteraard voldoende aanleiding voor is.

Grondslagen en instanties

De onregelmatigheden die hierboven staan beschreven, zijn veelvoorkomend en worden strafrechtelijk gesanctioneerd in de artikelen 341 Sr respectievelijk 343 Sr (‘bedrieglijke bankbreuk’). In deze artikelen – en overigens ook in andere artikelen, zoals bijvoorbeeld 194, 225, 321, 326a, 340, 342, 344 en 345 Sr – worden nog meer gronden beschreven, maar deze blijven hier omwille van de leesbaarheid buiten beschouwing. Indien de curator voldoende aanleiding ziet om aangifte van faillissementsfraude te doen, dient hij een aangifte op te stellen. Die aangifte dient te worden gestuurd naar de FIOD-ECD en het Centraal Meldpunt Faillissementsfraude. Deze instanties beoordelen de aangifte en besluiten vervolgens om al dan niet over te gaan tot het opstarten van een opsporingsonderzoek, veelal in samenwerking met de betreffende regiopolitie.

Vergoeding

De boedel kan overigens ook gebaat zijn bij het doen van aangifte van faillissementsfraude. Bij het indienen van de aangifte kan de curator namelijk een verzoek tot vergoeding voor het doen van aangifte voegen. Dit verzoek wordt in behandeling genomen indien er met de aangifte als ‘startdocument’ begonnen wordt met een strafrechtelijk onderzoek jegens degene tegen wie de aangifte is gericht. De hoogte van de vergoeding is gemaximeerd op (5 uur x € 180,00 =) € 900,00.

Conclusie

Faillissementsfraude is een kwalijke zaak. Schuldeisers worden gedupeerd en de curator zit (vaak) met een lege boedel. Procederen tegen de betreffende verantwoordelijke(n) is in de meeste gevallen – om verschillende redenen – echter geen optie. In dat geval resteert voor de curator het doen van aangifte van faillissementsfraude bij de FIOD-ECD en het Centraal Meldpunt Faillissementsfraude. Dit hoeft niet veel tijd (en dus geld) te kosten en er kan aanspraak gemaakt worden op een vergoeding voor het doen van de aangifte. Naast het feit dat de boedel aldus gebaat kan zijn bij het doen van aangifte, zie ik het als een maatschappelijke taak van de curator om hiertoe over te gaan indien er voldoende aanleiding voor is.

In deze bijdrage wordt (slechts) uitgegaan van een failliete onderneming (B.V., N.V., eenmanszaak, V.O.F. etc.); de artikelen 340 en 341 Sr zijn van overeenkomstige toepassing op failliete natuurlijke personen zonder onderneming.